Verslag FAK topberaad over Afrikaanstalig onderwijs, 15 maart 2012
Vanwege de ernstige verzwakking van de staat moeten er binnen de staatstructuur nieuwe systemen worden gecreëerd. Dit stelde prof. Danie Goosen, voorzitter van de Federasie van Afrikaanse Kultuurvereniginge (FAK), tijdens een topberaad over Afrikaanstalig onderwijs op 15 maart.
De FAK bood dit topberaad aan in samenwerking met de Suid-Afrikaanse Onderwysers Unie (SAOU). Het doel van de middag was het gezamenlijk opstellen van richtlijnen voor het nemen van eigen verantwoordelijkheid door de Afrikaanstalige wereld, om zo de hoge standaarden van het onderwijs te behouden en waar nodig uit te bouwen.
Het beraad werd bijgewoond door zo’n 110 mensen, waarvan vele werkzaam zijn in het onderwijs.
Prof. Gerrit Kamper heeft in opdracht van de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns onderzoek gedaan naar de onderwijsvoorziening in het land. Met de voordracht van zijn verslag hierover opende hij het beraad.
In een korte achtergrond schetst Kamper in zijn verslag de situatie van het ANC dat in 1994 aan de macht kwam met het – overigens begrijpelijke – ideaal van algehele transformatie van de Zuid-Afrikaanse samenleving. Juist vanwege de zichtbaarheid van de onderwijsvoorziening was dit het ideale terrein om de initiatieven en effecten van transformatie te demonstreren.
Niet alleen de bestaande structuren en systemen zijn vervangen, ook ervaren onderwijsspecialisten zijn de deur gewezen. Hun posities zijn ingevuld door politiek gedreven aanstellingen waarbij als enige criterium de politieke affiliatie en achtergrond van de kandidaat gold. Helaas is er na 17 jaar nieuwe bedeling nog geen sprake van veranderingen ten goede, blijkende uit algemeen heersende onderwijskundige onbevoegdheid en politieke kwaadwilligheid in de onderwijsvoorziening.
Kamper licht in zijn verslag drie brandende kwesties uit. Allereerst bespreekt hij de onderwijsvoorziening in de context van armoede. Een kleine groep bevoorrechte leerlingen gaat naar de oude ‘Model-C scholen’[scholen die tijdens apartheid meer geld en aandacht kregen en mede daardoor kwaliteitsonderwijs leveren, red.] en privéscholen, waar uitstekend onderwijs wordt geboden.
De overgrote meerderheid van alle scholieren is echter aangewezen op scholen op het platteland en in townships. Kenmerkend voor deze scholen zijn zwak bestuur, deconstructieve ouder-school verhoudingen, ongekwalificeerde en onwillige onderwijzers, overvolle klassen, gebrek aan discipline en ontbrekende sportfaciliteiten. Wanneer er zoals in Zuid-Afrika een situatie heerst waarin 80% van de armste scholieren op achtjarige leeftijd al een substantiële leerachterstand heeft, is er sprake van een maatschappelijk immorele toedracht van zaken.
De tweede kwestie waar Kamper op in gaat is het onderwijscurriculum. Uitkomstgericht onderwijs bleek door het ontbreken van de juiste voorwaarden niet te functioneren in Zuid-Afrika. In 2010 heeft de regering aangekondigd dit onderwijs te vervangen door een benadering waarin de nadruk zou komen te liggen op het aanleren van zekere basisvaardigheden. Kamper ziet dit als een erkenning van anderhalve decade van mislukte onderwijsvoorziening. De verandering echter nog niet doorgevoerd en het onderwijs niet verbeterd.
Als laatste noemt Kamper het gebrek aan efficiënt onderwijsbestuur in talle districten een verder symptoom van het acute en roekeloze verpolitiseren van het onderwijs. De districtskantoren hebben een kernfunctie in de professionele begeleiding en ondersteuning van de scholen in hun gebied. Doordat de aanstellingen van het personeel grotendeels berusten op de juiste politieke ingesteldheid en niet op onderwijskennis en –ervaring, zijn de meeste kantoren echter disfunctioneel.
In dit verband wijst Kamper er ook op dat de enige bate in alle onderwijsstelsels, namelijk de docenten, in Zuid-Afrika vanwege wanbestuur geneutraliseerd en zelfs omgezet wordt in een negatieve kracht.
Als dieptepunt noemt hij de Suid-Afrikaanse Demokratiese Onderwysersunie (SADOU), die de grootste destructieve invloed heeft op doeltreffend schoolbestuur. Met de vele stakingen gaan jaarlijks vele onderwijsdagen verloren en diegenen die in opstand komen tegen SADOU worden ontslagen. Wegens de affiliatie met COSATU [een vakbond, red.], de grootste politieke bondnoot van het ANC, kunnen veel SADOU-leden ongestoord hun gang gaan.
Kamper stelt in zijn conclusie dat de gebrekkige onderwijsvoorziening in Zuid-Afrika de aard en omvang heeft aangenomen van een misdaad tegen de meerderheid van de scholieren, met daadwerkelijke grootschalige degradatie, vernedering en benadeling van hun menselijke waardigheid en hun potentiaal. Afgezet tegen de definitie van een misdaad tegen de mensheid, kan de onderwijsvoorziening in Zuid-Afrika op zijn minst conceptueel kwalificeren voor de benaming van misdaad tegen een samenleving.
Om bovenstaande problemen het hoofd te kunnen bieden maakt Kamper de aanbeveling voor een bevrijdingsbeweging voor het onderwijs, waarbij iedereen die de belangen van onderwijs in Zuid-Afrika educatief op het hart draagt (en dus ook de ouders), daadwerkelijk betrokken zal moeten zijn.
Kampers verslag geeft de tijdens het beraad heersende gedachte weer dat er dringend nieuwe systemen moeten worden gecreëerd omdat de bestaande systemen destructief zijn.
De volgende lezing, ‘Perspektiewe op Afrikaanse onderwys’ van Chris Klopper van de SAOU ,ondersteunde dit met duidelijke cijfers. De SAOU is de enige onderwijsorganisatie die het Afrikaans bevordert. De cijfers tonen dat de Afrikaanstalige scholen vanaf de kleuterscholen uitstekend onderwijs bieden. Ondanks de vele bedreigingen is er zeker ruimte voor uitbreiding van scholen waar kwaliteitonderwijs geboden wordt.
Hierbij aansluitend sprak Paul Colditz van de Federasie Suid-Afrikaanse Skool Beheerliggame (FEDSAS) over de houding van de regering ten opzichte van Afrikaanse scholen. Colditz stelt dat er Zuid-Afrikaanse scholen zijn die tot de beste ter wereld behoren. Deze scholen worden echter bedreigd door individuele politici en ambtenaren die er hun eigen agenda op na houden. Door scholen te dwingen om zwarte leerlingen aan te nemen, worden ook de beheerlichamen van die scholen zwart, waardoor politici al hoe meer in beheer van de scholen zullen komen.
Het werkelijke probleem in Zuid-Afrika is niet de toegang tot onderwijs, maar de toegang tot goed onderwijs. Zijn antwoord op deze kwestie is dat het aantal goede scholen moet vermeerderen. Hiervoor moet er een systeem gebouwd worden binnen de bestaande systemen. Colditz gaat ervan uit dat als dit nieuwe systeem van hoge kwaliteit is, het overkoepelende systeem dit zal coöpteren.
Professor Marlene Verhoef van de Noord-Wes universiteit in Potchefstroom liet vervolgens zien dat tolkdiensten een belangrijke rol kunnen spelen in het behoud van goed Afrikaans onderwijs, en in het beschikbaar stellen daarvan aan anderstalige leerlingen. Met in het achterhoofd de gedachte dat het besturen van taalbeleid gelijk staat aan het besturen van polariteiten, stelt zij dat alles, en dus ook het Afrikaans, onderhandelbaar is. In die lijn moet er onderzoek worden gedaan naar de volhoudbaarheid van het Afrikaans (door te kijken naar demografische patronen) en moet alle inlichting over het Afrikaans gecentraliseerd worden in een databasis. Hierbij moeten zowel de interne als de externe netwerken uitgebreid en benut worden, er moet vastgesteld worden wie wat doet en er moet een terugvalpositie zijn. Het pas opgerichte NP van Wyk Louw Sentrum vir Kulturele Vryheid, dat deel uitmaakt van de FAK, is hier genoemd als belangrijke rolspeler.
Prof. Danie Goosen reageerde op prof.Verhoef door toe te voegen dat er met denkkracht geantwoord dient te worden op polariteiten. ‘Dat elke ouder mag weten in welke goede handen onze scholen zijn’.
Dr. Pierre Edwards, rector van de hoog aangeschreven middelbare school ‘Afrikaans Hoër Seunsskool’ gaf vervolgens enkele frustraties weer die gepaard gaan met het moeten samenwerken met schoolhoofden die geen didactische maar een politieke achtergrond hebben. Toch sloot hij positief af door erop te wijzen dat van de vier kapitalen die een gemeenschap heeft, te weten het intellectuele kapitaal (toegang tot kennis, inzichten en vaardigheden), het sociale kapitaal (interactie en netwerken), het financiële kapitaal en het spirituele kapitaal (normen- en waardestelsel), het eerste en laatste nooit kunnen worden afgenomen. Intellectueel en spiritueel kapitaal zullen altijd deel blijven uitmaken van een gemeenschap.
Het beraad werd afgesloten door prof. Danie Goosen, die herhaalde dat er een grote verantwoordelijkheid ligt in het behouden van kapitalen. De duidelijke strategische richtlijnen – het scheppen van eigen systemen – zullen via de eigen organisaties in de praktijk worden gebracht. Onderlinge samenwerking is daarbij een noodzaak.