Door Tom McLachlan
14 Augustus was Afrikaanse Taaldag. Speciaal daarvoor heeft Tom McLachlan, voormalig lid van de Taalcommissie van de Zuid-Afrikaanse Academie voor Wetenschap en Kunst onderstaand artikel geschreven:
Iedereen weet hoeveel Engelse woorden gebruikt worden in privégesprekken die in het Afrikaans gevoerd worden. Wat vooral storend en zorgwekkend is, is het schijnbare onvermogen van Afrikaanssprekenden om zich in gesprekken en interviews met de media of bij openbare gelegenheden in correct Afrikaans uit te drukken zonder voortdurend (en onnodig) Engelse woorden en uitdrukkingen te gebruiken. Nog gevaarlijker is het inkleden van oorspronkelijke Engelse zegswijzen in Afrikaanse woorden, waardoor de schijn van Afrikaans-zijn gewekt wordt, maar wat het Afrikaans verdringt: de ware anglicismen.
Het probleem kan bestreden worden door goed onderwijs in Afrikaans als schoolvak en goede Afrikaanse leerboeken. Het is echter absoluut geen eenvoudige kwestie. De kern van het probleem is mijns inzien historisch-maatschappelijk van aard, maar helaas staat de ruimte het niet toe om hier uit te weiden over de redenen voor de verschillen onder Afrikaanssprekenden in gezindheid jegens het Afrikaans in het grootste deel van de twintigste eeuw en in de huidige tijd.
Het succes van de standaardisatie van het Afrikaans is deels gelegen in het feit dat de taalgemeenschap er actief aan deelgenomen heeft. Zeker in de naoorlogse periode is schoolkinderen geleerd – vaak met behulp van uitvoerige lijsten in hun Afrikaanse taal- en leerboeken op de basis- en middelbare school, iets waar vandaag de dag schijnbaar op neergekeken wordt – wat correct (gepast, taaleigen) Afrikaans taalgebruik was: de gangbare voorzetsels, idiomen en spreekwoorden, woorden die makkelijk verward worden, correcte vertalingen van algemene Engelse woorden, wat wordt als anglicisme beschouwd, etc.
Bovenstaande heeft, tezamen met het uitgebreid creëren van Afrikaanse terminologie, bijgedragen aan het kweken van een taaltrots bij Afrikaanssprekenden, een factor die vandaag de dag grotendeels afwezig is.
In de negentigerjaren trad bij veel Afrikaanssprekenden opeens een verandering in de gezindheid tegenover het Afrikaans op. Het cultureel politieke protest van het einde van de apartheidstijd was overgeslagen op de taal zelf. Plotseling gingen overal stemmen op dat het Afrikaans “bevrijd” moest worden “van zijn borstrokken” en “van de Broederbond”, wat overigens ook gebeurd is. Het is mode geworden om taalgebruik dat voorheen nooit in goed gezelschap en in de hoofdstroom media gebruikt zou zijn, wijd en zijd ten toon te stellen. Alles kan deugen.
Je kunt gaan onderzoeken hoe het leren van taal vandaag de dag verschilt met hoe het er aan toe ging in het grootste deel van de twintigste eeuw, maar de vraag die gesteld moet worden is of het huidige [school]systeem erin slaagt de resultaten te leveren die door de wereld van werk en volwassenheid geëist worden. De reactie van iedere opleiding op wat de leerling of student bereikt heeft in de daarvoor gevolgde opleiding, en van werkgevers is klaarblijkelijk “nee”.
Het lijkt erop dat het eigen karakter van het Afrikaans niet meer hoog wordt aangeslagen. Er zijn minstens twee manieren om naar het Afrikaans te kijken. De eerste is zuiver als een object van wetenschappelijke studie. Dan neem je slechts waar en beschrijf je. Waardeoordelen blijven achterwege; “goed”, “verkeerd”, “on-Afrikaans” of “anglicisme” zijn niet ter zake. De tweede is om het Afrikaans ook als een cultuurobject te zien wat de moeite van het bewaren waard is. Dat is echter problematisch omdat niet alle sprekers van het Afrikaans dit cultuurobject hetzelfde ervaren en niet dezelfde waarde hechten aan de ontwikkelingsgeschiedenis daarvan en aan minstens een van zijn cultuur historische omhulsels. In het licht van de geschiedenis van ons land is dit begrijpelijk.
Wat echter jammer is, is dat te veel Afrikaanssprekenden zich schijnbaar niet meer zo erg druk maken om het karakter, wezen en niveau van het Afrikaans. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn: mensen hebben overlevingskwesties waar ze zich druk om maken, of ze voelen zich schuldig of verontrecht, of ze zijn onverschillig over het verleden, of ze zijn onwetend over wat het gekost heeft om het Afrikaans tot een volwaardige cultuurtaal te ontwikkelen, of ze hebben de linguïstische klok over taalverandering horen luiden en weten min of meer waar de klepel hangt en aanvaarden dit nu als de enige en volledige waarheid. Bovendien worden Afrikaanssprekenden meer dan ooit tevoren blootgesteld aan het Engels door de gedrukte en elektronische media in een wereld die door allerlei technologische ontwikkelingen verkleind is.
Ouders en onderwijzers beschikken vaak niet meer over het vermogen om kinderen te corrigeren omdat ze zelf de fout niet zien of horen, of het misschien gewoon niet meer belangrijk vinden. Op school worden kinderen schijnbaar niet meer op correct en idiomatisch taalgebruik gewezen in die zin dat ze leren wat correct en wat verkeerd is. Toenemend is de ziening dat iets Afrikaans is, alleen omdat er Afrikaanse woorden gebruikt worden, en hoe nauwer deze woorden verwant aan het Engels zijn, hoe beter.
Denk maar aan lukraak gekozen voorbeelden zoals de volgende: een vragmotor is een lorrie of een trok geworden. DNS en MIV zijn bij voorkeur DNA en HIV, en raar is seldsaam geworden en niet meer vreemd of eienaardig. Een sjabloon deugt niet meer; dit moet een templaat zijn. Een wekker is een alarm geworden en in het nieuws wordt er eenvoudigweg tegen ringleiers aksie onderneem, in plaats van dat er stappe gedoen word tegen voorbokke of belhamels. Het nieuwsbulletin “was aangebied” door bedrijf X, in plaats van “is aangebied”. Aangesien wordt siende dat en laat slaap wordt ingelê, en iedereen mis uit op kansen, in plaats van het eenvoudigweg mis te loop. En zo kun je doorgaan. Er was een tijd waarin het Afrikaans vaak creatief termen schiep – denk maar aan woorden zoals bromponie [scooter], kitskoffie [oploskoffie], moltrein [metro], beeldradio [televisie]. Dit gebeurt steeds minder, want hoe meer het als Engels klinkt hoe beter het immers is, en dan wordt een neologisme zoals toep als vergezocht of ongepast afgemaakt en eerder het woord app gebruikt.
Je zou een hele lijst van problemen kunnen noemen. Je kunt je afvragen of een Rip van Winkle die wakker zou worden uit een slaap van een paar decaden lang en die weinig of geen Engels kent, het hedendaagse Afrikaans nog zou verstaan.
Natuurlijk verandert taal met verloop van tijd – Afrikaans is immers ontstaan als gevolg van taalverandering. Intussen is het Afrikaans echter gestandaardiseerd en heeft het zijn eigen “stem” ontwikkeld. Maar hoe lang duurt het nog voor we willen inzien dat het twintigste-eeuws Standaardafrikaans grotendeels ontoegankelijk geworden is voor gewone Afrikaanssprekenden? Het gaat dus niet om de taalverandering op zichzelf, maar om het tempo ervan en de achterliggende redenen.
We kunnen het unieke karakter van het Standaardafrikaans bewaren, maar daarvoor zullen we weer de handen uit de mouwen moeten steken. Er wordt gezegd dat Afrikaanssprekenden in Zuid-Afrika de taalgroep met de grootste koopkracht uitmaakt. We maken dus een wezenlijke bijdrage tot de staatskas door al de verschillende belastingen. Daarom kunnen en moeten we onze stem meer laten horen. Daarmee bedoel ik absoluut geen grote ophef over “de stand van het Afrikaans” in de openbare sector. Ik bedoel dat we als Afrikaanssprekenden onderling en in de private sector dingen moeten rechtzetten. Er zijn een paar manieren om dat te doen, en stilaan is er al een heel aantal van dergelijke initiatieven in gang gezet.
• We kunnen erop aandringen dat de taalleerplannen voor het Afrikaans veranderen zodat onze kinderen en kleinkinderen op school behoorlijk leren wat goed Standaardafrikaans is. Het is mijns inziens van kardinaal belang dat de hele Afrikaanssprekende gemeenschap aandringt op inspraak in het curriculum van het vak Afrikaans, zodat dit niet alleen overgelaten wordt aan een regeringsdepartement en politici.
• Het is ook uiterst belangrijk dat goed taalgebruik niet beperkt blijft tot de Afrikaanse les of het Afrikaanse klaslokaal, maar dat het in alle vakken neerslag moet vinden (de leerlingen zullen immers later een verscheidenheid aan beroepen beoefenen).
• We zullen ook weer taaltrots moeten beginnen te kweken bij Afrikaanssprekenden (wat niet betekent dat andere variëteiten dan de standaardtaal geminacht moeten worden). Het moet voor mensen een zaak van eer en trots worden om goed en “zuiver” Afrikaans te spreken, niet iets wat bespot en gekleineerd moet worden. En dit betekent allerminst een hoogdravende stijl op de kansel.
• Afrikaanssprekenden kunnen ook helpen een gezindheidsverandering tot stand te brengen door er bijvoorbeeld bij bedrijven die adverteren omdat ze de klandizie van Afrikaanssprekenden willen, op aan te dringen om dit in behoorlijk Afrikaans te doen.
• We kunnen de makers van populaire Afrikaanse muziek te verstaan geven dat het niet goed genoeg is om met liedteksten vol Engelse woorden en slecht verhuld Afrikaans-Engels voor de dag te komen.
• Moedig het gebruik van hulpmiddelen zoals de gratis Afrikaanse interface van producten zoals Microsoft Windows en Office aan. Hoewel niet helemaal volmaakt en volledig, is het prettig als je computer Afrikaans met je spreekt en bovendien leer je zo heel wat alledaagse Afrikaanse computertermen kennen zodat je die in de omgang kunt gebruiken.
Of wij als Afrikaanssprekenden dus iets aan de kwalen van het Afrikaans kunnen doen, hangt volledig van onszelf af, niet van de overheid. De vraag is of het gros van de Afrikaanssprekenden nog (of weer) gemotiveerd kan worden om te handhaven en verder te ontwikkelen wat in het verleden tot stand is gebracht. Of gaan we zienderogen toelaten dat de invloed van het Engels op het Standaardafrikaans zo groot geworden is dat je echt eerst Engels moet leren voordat je Afrikaans kunt verstaan?